En dan komt de zaak voor de strafrechter. Aan de executeur was ten laste gelegd dat hij in totaal € 2.032.500,00 had toegeëigend uit een nalatenschap die hij onder zich had. Zijn advocaat vond dat hij moest worden vrijgesproken, omdat de executeur zou hebben gehandeld overeenkomstig zijn beheersbevoegdheden die hem als executeur testamentair ingevolge het testament toekwamen. De executeur had – aldus de verdediging – de tegenwaarde van de door hem opgenomen bedragen belegd ten behoeve van de erven, en derhalve geen bedragen verduisterd (NB zelfs als dat waar zou zijn: een executeur is niet bevoegd om zonder instemming van erfgenamen te beleggen! MW)

Van de nalatenschap maakte deel uit een effectenportefeuille. Van deze effectenrekening heeft de verdachte, zoals hij bij de rechter-commissaris heeft bevestigd, in de periode van 15 oktober 2004 tot en met 30 mei 2006 in totaal € 2.990.000 overgemaakt naar een bankrekening ten name van de erfgenamen. Vervolgens heeft hij van deze bankrekening in de periode van 8 februari 2005 tot en met 30 mei 2006 middels 17 overboekingen in totaal € 2.032.500 overgemaakt naar een girorekening van een BV waarvan de executeur directeur was en meerderheidsaandeelhouder.

De verdachte heeft deze bijgeschreven geldbedragen deels contant opgenomen en deels gebruikt om een negatief saldo op deze rekening op te heffen. Daarnaast vonden betalingen plaats aan onder meer [getuige I] , [getuige II] en [getuige III] . Zij hebben allen verklaard dat deze betalingen aan hen werden gedaan omdat de verdachte dan wel de BV geld verschuldigd was en niet omdat ten behoeve van de erven werd geïnvesteerd. Over deze gang van zaken heeft de verdachte de erven ten tijde van de overboekingen niet geïnformeerd. Door het overboeken van de diverse geldbedragen naar de rekening van de BV en daarover te beschikken als hiervoor aangegeven heeft de executeur (steeds) vermogen dat aan de boedel toebehoort aan de feitelijke heerschappij van de erven onttrokken en daarover als heer en meester beschikt.

Het hof is van oordeel dat de executeur € 2.032.500 heeft verduisterd. Vanwege voornoemde welbewuste handelingen, waaronder het niet informeren en tevens ook onjuist informeren van de erven, acht het hof de opzet van de verdachte op de verduistering bewezen. Het hof voegt hieraan toe dat het door de verdachte gevoerde verweer over door hem (eerder) met privémiddelen ten behoeve van de erven verrichte investeringen in de BV volstrekt onvoldoende wordt onderbouwd door het dossier, door overgelegde stukken dan wel door hetgeen door dan wel namens de verdachte op de terechtzittingen naar voren is gebracht. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de door de verdachte overgelegde stukken daartoe volstrekt onvoldoende zijn, omdat noch het moment en/of de omvang van deze gestelde aankopen daarmee duidelijk wordt, noch de gerechtigdheid van de erven op deze investeringen.

De advocaat van de executeur heeft voorts betoogd dat erflater nog een schuld bij de verdachte had ten bedrage van fl. 6.000.000 en dat de verdachte deze schuld met de nalatenschap via de overboekingen van in totaal € 2.032.500 deels heeft verrekend, tot welke verrekening hij (ook) bevoegd was. De verdachte is door aldus te handelen bevoegd opgetreden als executeur testamentair en heeft in die hoedanigheid een vordering die hij op de erflater had, verhaald op diens nalatenschap. Ter onderbouwing van de vordering van fl. 6.000.000 wordt verwezen naar een groot aantal overgelegde stukken, waaronder zowel een getypte als een handgeschreven en door beide partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst tussen de erflater en de verdachte, beide gedateerd 14 november 2003.

Dit verweer wordt verworpen. Dit verweer is om te beginnen innerlijk tegenstrijdig met de/het hiervóór weergegeven verklaring/verweer van de verdachte dat de overboekingen naar de rekening van de BV hun rechtvaardiging vinden in investeringen ten behoeve van de boedel door de verdachte uit privé middelen (tot hetzelfde bedrag). Het verweer mist derhalve feitelijke grondslag. Niet valt in te zien dat de verdachte eerst aldus investeert, en dan – daar bovenop – een vordering tot ongeveer hetzelfde bedrag verrekent.

Ten overvloede merkt het hof nog op dat verdachte zijn gepretendeerde vordering van fl. 6.000.000,- pas ten tijde van zijn ontslag als executeur testamentair naar voren heeft gebracht, zijnde het moment waarop hij laatstelijk (gedwongen) opening van zaken moest geven. Hij heeft daaraan voorafgaand bijvoorbeeld nog (zonder deugdelijke motivering) afgezien van het opnemen van deze vordering in de door hem ingediende aangifte successierecht – hoewel hij ten opzichte de belastingdienst wel verplicht was dat te doen. In de door de verdachte ondertekende aangifte successierecht is bijvoorbeeld op pagina 10 wel een vordering van de erflater op een rechtspersoon van € 1.529.828 opgenomen, terwijl de gepretendeerde vordering van de verdachte op de erflater ontbreekt.
De door de verdachte overgelegde stukken (schuldbekentenissen van de erflater) inzake deze gepretendeerde vordering leiden – wat er ook zij van de authenticiteit van door de verdachte geproduceerde stukken – niet tot een ander oordeel. Het hof verwijst in dit verband ook nadrukkelijk naar het tussen de verdachte en de erven gewezen arrest van de meervoudige familiekamer van het gerechtshof Amsterdam van 29 september 2009. In dit arrest heeft het hof de grieven die door de verdachte waren ingebracht tegen de afwijzing door de rechtbank van de door de verdachte ingediende (reconventionele) vordering van zes miljoen gulden verworpen. Bij arrest van 5 december 2017 is de door de verdachte ingestelde vordering tot herroeping van voornoemd arrest afgewezen.

Overigens, doch dit tot slot, wordt overwogen dat een beroep op verrekening aan de bewezenverklaarde verduistering de strafwaardigheid niet ontneemt. Civielrechtelijk zou plaats kunnen zijn – maar daar is in casu, gelet op hetgeen hiervoor in dit verband is overwogen, ook geen sprake van – voor verrekening van de vordering benadeelde partij, maar dat is wat anders.

De executeur wordt veroordeeld voor verduistering en krijgt en gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 voorwaardelijk. En uiteraard moet het verduisterde geld worden terugbetaald.

Lees hier de hele uitspraak van het Hof Amsterdam d.d. 4 april 2018