Van onze advocaat executeur. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 16 januari 2018 uitspraak gedaan over het tekortschieten van de bewindvoerder en executeur, over de zorg van een goed bewindvoerder en het afleggen van rekening en verantwoording.

Met de eerste grief bestrijdt appellanten het oordeel van de rechtbank dat appellant is tekortgeschoten in zijn zorg als goed bewindvoerder.

Appellant is door het verstrekken van leningen uit het onder bewind gestelde vermogen van geïntimeerden aan B.V. 1 en de aan haar gelieerde vennootschappen toerekenbaar tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder.

Appellant heeft als bewindvoerder excessief gedeclareerd.

Appellant is als bewindvoerder tekortgeschoten in zijn verplichting om periodiek rekening en verantwoording af te leggen aan geïntimeerden als rechthebbenden.

De zorg van een goed bewindvoerder

Vaststaat dat appellant een bedrag van ongeveer € 2.500.000,- uit het onder bewind gestelde vermogen van geïntimeerden heeft geleend aan B.V. 1 en aan deze gelieerde rechtspersonen. Hij heeft deze leningen niet schriftelijk vastgelegd en geen enkele vorm van zekerheid bedongen, terwijl hij wist of behoorde te weten dat er gelet op de bedrijfsrisico’s die de geldleners liepen een aanmerkelijk risico bestond dat deze leningen niet zouden worden terugbetaald. Dat risico heeft zich ook verwezenlijkt. Een zeer groot deel van de geleende gelden is gebruikt voor het betalen van kosten die door appellant en door hem ingeschakelde adviseurs zijn gedeclareerd aan deze rechtspersonen.

Dat appellant heeft gehandeld met instemming van geïntimeerden is tegenover hun gemotiveerde betwisting niet komen vast te staan. Appellant heeft onvoldoende gesteld om op dit punt tot bewijs te worden toegelaten. Desgevraagd heeft appellant op de comparitie van partijen bij het hof verklaard dat hij over de leningen contact heeft opgenomen met de moeder van geïntimeerden, niet met geïntimeerden zelf.

Het hof gaat voorbij aan de stelling van appellanten dat de geldleningen, door hem ook wel investeringen genoemd, noodzakelijk waren om het vermogen van geïntimeerden, waarmee hij kennelijk de certificaten van aandelen in B.V. 1 bedoelt, in stand te houden en dat zonder die leningen de continuïteit van die rechtspersonen waarin geïntimeerden als certificaathouders een economisch belang hadden zeer onzeker zou zijn en een faillissement dreigde.

Het spreekt voor zich dat geïntimeerden belang erbij hadden dat deze rechtspersonen in stand zouden blijven en zoveel als mogelijk winstgevend zouden zijn. Dat betekent nog geenszins dat het appellant, die de zorg van een goed bewindvoerder diende te betrachten, vanwege een door hem gevoelde noodzakelijkheid vrijstond als bewindvoerder ten laste van het vermogen onder bewind van geïntimeerden zeer omvangrijke en riskante geldleningen aan deze rechtspersonen te verstrekken en dat ook nog zonder deze schriftelijk vast te leggen en daarvoor zekerheid te bedingen en zonder geïntimeerden daarbij te betrekken.

Dat ook de erflater tijdens leven ten laste van zijn vermogen investeringen deed in deze rechtspersonen betekent niet dat appellant ten laste van het vermogen onder bewind als bewindvoerder op dezelfde voet investeringen kan doen. Appellant diende bij zijn handelen als bewindvoerder immers – anders dan de erflater – de zorg van een goed bewindvoerder te betrachten. Appellant heeft op de comparitie bij het hof op 11 december 2017 verklaard dat hij zoveel als mogelijk heeft willen handelen in de geest van de erflater en zich onvoldoende heeft gerealiseerd dat hij als bewindvoerder van het geschonken en geërfde vermogen van geïntimeerden een andere taak had.

Excessief declareren

De rechtbank is uitgegaan van een loon van appellant als bewindvoerder van € 378.732,97 en een uurtarief van € 225,-. Het bewind heeft geduurd van 12 augustus 2007 tot 13 juli 2012, zodat appellant 1 per jaar ongeveer 340 uur (hof: per week 6 uur) aan het beheer van het vermogen onder bewind heeft besteed. De samenstelling van dat vermogen, te weten banksaldi en effecten, en het beheer daarvan rechtvaardigen naar het oordeel van het hof niet dat hoge aantal uren. Vaststaat dat naast het beheer regelmatig overleg plaatsvond tussen geïntimeerden en appellant over de afwikkeling van de nalatenschap en privé uitgaven. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat in de schadestaatprocedure nader moet worden onderzocht in hoeverre schade op dit onderdeel beperkt wordt door dat bedoelde regelmatige overleg en het tijdsbeslag daarvan.

Jaarlijkse rekening en verantwoording

Vaststaat dat appellant niet heeft voldaan aan zijn verplichting ten minste jaarlijks rekening en verantwoording af te leggen aan geïntimeerden over het door hem gevoerde beheer. Geïntimeerden hebben alle stellingen van appellant op dit onderdeel gemotiveerd betwist. Appellant heeft geen relevant bewijsaanbod gedaan en overigens ook onvoldoende gesteld om tot bewijs te worden toegelaten. Appellant heeft zijn stelling dat hij geïntimeerden ieder kwartaal informeerde over het reilen en zeilen en de ontwikkelingen in hun vermogen niet nader geconcretiseerd.

Anders dan appellant kennelijk meent is de aangifte inkomstenbelasting geen rekening en verantwoording in de zin van artikel 4:161 BW. Een aangifte inkomstenbelasting bevat niet de gegevens die in een rekening en verantwoording behoren te worden opgenomen, zoals een overzicht van de uitgaven die in de loop van het jaar zijn gedaan (de rekening) met een verklaring door de bewindvoerder waarom hij deze uitgaven heeft gedaan (de verantwoording). De slotsom is dat de informatie die appellant stelt ieder kwartaal aan geïntimeerden te hebben gegeven niet kan worden aangemerkt als een rekening en verantwoording in de zin van artikel 4:161 BW. In de schadestaatprocedure dient te worden beoordeeld in hoeverre hierdoor schade is ontstaan.

Met de volgende grief bestrijdt appellant het oordeel van de rechtbank in het vonnis van 9 december 2015 dat appellant in zijn hoedanigheid van executeur onrechtmatig heeft gehandeld.

Ook op dit onderdeel neemt hof dat oordeel en de overwegingen van de rechtbank hier integraal over. Hetgeen appellant in zijn toelichting de grief aanvoert kan ook hier niet tot een ander oordeel leiden.

Zekerheidsstelling

Vaststaat dat appellant anders dan aanvankelijk overeengekomen geen gelden van de nalatenschap heeft ‘gesecureerd’ ter betaling van het legaat aan moeder van geïntimeerden en deze gelden niet zoals later overeengekomen zijn aangewend voor de betaling van tot de nalatenschap behorende schulden’, maar gebruikt voor leningen aan B.V. 1 en de aan haar gelieerde vennootschappen (€ 1.300.000,-).

Daardoor kon het legaat niet worden voldaan uit de goederen der nalatenschap en waren geïntimeerden genoodzaakt deze ten laste van hun eigen vermogen te betalen. Appellant heeft dan ook niet gehandeld zoals van een goed executeur mocht worden verwacht. Doordat geld van de nalatenschap is gebruikt voor het doen van leningen die niet zijn terugbetaald hebben geïntimeerden schade geleden.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de legitieme of over het kindsdeel, over de taken en bevoegdheden van een executeur of bewindvoerder in het erfrecht of over het afleggen van rekening en verantwoording, belt u dan gerust onze advocaat executeur op 020-3980150.